Bronnen:  http://homepage.mac.com/ceesgmvdam/index.html (Niet meer actief 2013-11-26)

Roelf Meijer werd 12 februari 1827 geboren in Veendam. Informatie over ouders en grootouders vindt u onderaan deze pagina. In 1855 trouwt hij met Hieke Bulstra, geboren 20 mei 1835 te Baflo en uit dit huwelijk wordt in 1878 één dochter geboren: Catharina Geertruida.

Volgens het notulenboek van de Nederlands Hervormde kerk te Wildervank heeft Meijer zijn opleiding in 1866/1867 gehad bij een orgelmaker te Barmen (tegenwoordig Wuppertal). In de dispositieverzameling van M.H. van ’t Kruys worden in die plaats twee orgelmakers genoemd: de firma Ibach en de firma Hoek. Tevens meldt hij -bij het Ibach-orgel van de H. Maagd Maria te Bergen op Zoom- nog de naam ‘Gebr. Hack’ te Barmen, maar een van die twee namen zal wel een schrijffout zijn. Bij wie hij in de leer geweest is, is niet zeker. Waarschijnlijk is dit Ibach geweest. Het Ibach-archief, dat nog in bezit van de familie is, is door omstandigheden nog niet onderzocht.

In 1867 (hij was toen nota bene al veertig) werd Roelf Meijer in zijn geboorteplaats "Orgel en Piano-fabrikant". In dit jaar plaatste hij ook zijn eerste orgel: dat van de Hervormde Kerk in Wildervank. Over dit orgel vermeldt M.H. van ’t Kruijs: "Het Orgel in de Hervormde Kerk te Wildervank telt 22 stemmen, twee klavieren, vrij pedaal en is in 1867 door Meijer en Van Dam uit Leeuwarden geleverd." Aangezien echter uit niets blijkt dat, ofwel Meijer in Friesland heeft gewerkt, dan wel dat de firma Van Dam ooit een Meijer in dienst had, moeten we concluderen dat Van ’t Kruijs hier –door de organist– verkeerd is geïnformeerd. Feit is, dat het Wildervankster orgel veel Duits pijpwerk bevat, o.a. te zien aan de inscripties. Op 2 november 1884 overlijdt Roelf Meijer te Veendam. De weduwe verhuist op 31 mei 1892 naar Uithuizermeeden. Henricus van Oeckelen zet de firma nog door tot zijn dood in 1894. De weduwe is later (maar vóór 1899) met haar dochter naar Amerika vertrokken. Het gebouw waarin de orgelfabriek gevestigd was (aan Scholthuizen, één van de ‘knikken’ in het Westerdiep), brandde in 1925 af. Meijer begon zijn orgelfabriek op een goed moment. Na 1850 begon in Nederland een periode van relatieve welvaart. In de directe omgeving van Veendam bouwde hij vier nieuwe instrumenten: Wildervank (Hervormde en Lutherse), Ommelanderwijk (Hervormde) en Veendam (Doopsgezinde). Ook kreeg hij de kans om ‘op de klei’ –Schildwolde, Scheemda, Baflo en Thesinge– zijn orgels te plaatsen. Verder afgelegen plaatsen met Meijer-orgels zijn Giethoorn en Alblasserdam. Door zijn leerlingen heeft hij ook nog een tijdlang een zekere invloed uitgeoefend op de orgelbouw in Groningen rond 1900.

In de betrekkelijk korte tijd dat de Firma Meijer actief was, heeft zij de volgende instrumenten geleverd of gerepareerd.

De (uiteraard nog niet geheel volledige) werklijst van de Firma Meijer 1867-1894 luidt: (N=Nieuwbouw, R=Reparatie, V=Verplaatsing, U=Uitbreiding)

Kerk & plaats Jaar Bedrag Bijzonderheden
Wildervank Hervormde kerk N 1867 ƒ 5000,– Duits pijpwerk
       
Schildwolde Hervormde kerk N 1868 ƒ 2200,–  
       
Veendam Doopsgezinde kerk N 1870 ? Uit brief van Meijer aan Meeden blijkt dat hij aan de schoonmaak zal beginnen, zo gauw hij met dit orgel klaar is. Het instrument is waarschijnlijk verloren gegaan bij een brand in 1906.
       
Meeden Hervormde kerk R 1870 ƒ 75,– Vervanging, restauratie en schoonmaak
       
Wildervank Lutherse kerk N 1871   Volgens "Waarheid en Vrede" verder geen gegevens bekend
       
Hoogkerk Hervormde kerk N 1872 ƒ 950,– 1923 verdwenen naar Zoeterwoude
       
Lutjegast Hervormde kerk R 1872   Stemmen (volgens Het Orgel)
       
Roden Gereformeerde kerk V 1872   Orgel naar nieuw gebouw verplaatst
       
Bedum Gereformeerde Maranatha kerk V 1872   Orgel naar nieuw gebouw verplaatst
       
Borger Hervormde kerk R 1872   Onderhoud tot 1879 daarna K. Beukema
       
Emmen Hervormde kerk N 1873 ƒ 4180,-  
       
Thesinge Hervormde kerk N 1873 ƒ 1100,–  
       
Kloosterburen RK St. Willibrordus R 1873 ƒ 702,50 schoonmaak en reparatie
       
Schildwolde Hervormde kerk U 1873   Toevoeging Trompet 8 plus
       
Scheemda Hervormde kerk N 1874 ƒ 3000,–  
       
Ommelanderwijk Hervormde kerk N 1874    
       
Bellingwolde Hervormde kerk R 1874 ƒ 230,- Schoonmaak, restauratie
       
Nieuwolda Hervormde kerk R 1874   Omvangrijke restauratie geen wijzigingen in dispositie
       
Baflo Hervormde kerk N 1876   Breder dan andere Meijer-orgels
       
Veendam Rooms-Katholieke kerk R 1876   Meijer krijgt onderhoud van Van Oeckelen-orgel
       
Thesinge Hervormde kerk U 1876 ƒ 220,- Uitbreiding met Hobo 8
       
Bellingwolde Hervormde kerk R 1876 ƒ 40,- Reparatie
       
Wehe Hervormde kerk R 1877   Vernieuwen (vlgns Broekhuyzen Sr)
       
Weiwerd Hervormde kerk N 1878   nieuwbouw met oude lade en oud pijpwerk;in 1982 naar Hervormde kerk Farmsum overgebracht
       
Steenwijk Vrijzinnig Hervormde kerk N 1879   Nog weinig van bekend kwam ineens in 1999 boven water vanwege een restauratie door Bakker & Timmenga
       
Ommelanderwijk Hervormde kerk R 1879   Stemwerk, het instrument is dus nog bij Meijer in onderhoud
       
Veendam Room-Katholieke kerk R 1880 ƒ 209,- Grote reparatie en schoonmaak
       
Alblasserdam Hervormde kerk N 1881   Orgel was te klein voor de kerk; vervangen door groter instrument;zie 1882
       
Nieuw-Lekkerland Hervormde kerk R 1881   Reparatie (hij was in de buurt)
       
Alblasserdam Hervormde kerk N 1882   Tweeklavierswerk ter vervanging van vorige instrument
       
       
Siddeburen Gereformeerde kerk N 1883   orgel in 1931 verkocht aan Oude Pekela, Julianakapel; ernstig misvormd door restauratie Koch (1965)
       
Zandeweer Hervormde kerk R 1883 ƒ 210,– Reparatie Sexquialter en verwijderen van Cornet; daarna onderhoud door Fa. Meijer (in de personen van Beukema en Van Oeckelen) tot 1891
       
Veendam Rooms-katholieke kerk R 1884   Onderhoud naar Wed. Meijer (tot 1888)
       
Hoogkerk Hervormde kerk U 1885   Beukema plaatst voor Wed. Meijer een Gamba 8 (tongwerk)
       
Veendam Rooms-Katholieke kerk R 1888   onderhoud naar H. van Oeckelen van de Fa. Meijer (tot 1890)
       
Middelstum Doopsgezinde kerk R/U 1889 ƒ 390,- Ombouw kabinetorgel; krijgt kerkorgelfront; uitgevoerd door . van Oeckelen (Fa. Meijer)

In de tussentijd moet Meijer nog veel meer instrumenten in onderhoud gehad hebben en ook voerde hij onderhandelingen over nieuwe orgels. Bekend zijn onder andere:

* Augustinusga, Hervormde kerk
In 1882 wordt op een vergadering van 5 januari besloten een orgel op te richten. Op 30 april blijkt het ‘Collegie Kerkvoogden’ al in onderhandeling te zijn met Meijer, maar het krijgt er tijdens de vergadering van langs, omdat zij niet gemachtigd zijn deze onderhandelingen te voeren. Men besluit om Meijer een bedrag te geven voor de moeite tot dan toe.

* Drachten, Gereformeerde kerk
Men wil het 1881-orgel uit Alblasserdam wel kopen, maar er niet genoeg voor betalen.

* Heesen Hervormde kerk
Heesen (bij Heerde) had ook interesse in dit orgel, maar haakte ineens weer af.

* Veendam, Gereformeerde kerk
Deze willen een nieuw orgel, maar omdat Meijer druk bezig is met het grote orgel voor Alblasserdam, gaan ze naar Van Oeckelen.

* Scheemda Hervormde kerk
Meijer heeft jaren lopen leuren met de kast van het oude orgel van Scheemda, Hervormde (1526). Op zich is het al een wonder, dat Meijer de kast en het front intact heeft gelaten; niet iedere orgelfirma in zijn tijd zou hetzelfde doen. Anderzijds was er ook geen kerk te vinden die deze kast (met nieuw binnenwerk) wilde hebben. Op een of andere manier is het geheel terecht gekomen bij Mr. Julius Verwer te Leeuwarden, die het eerst in 1886 in bruikleen gaf aan het Rijksmuseum te Amsterdam, in eerste instantie tot 1 juli 1889 (in het jaarverslag 1886 van het Rijksmuseum wordt dan nog gesproken over 1884. Orgel uit de kerk te Scheemda. 15de eeuw.. In 1895 is deze orgelkast aangekocht door de Vereniging "Rembrandt" en aan het Rijksmuseum geschonken. Nog altijd pronkt deze fraaie kast in de grote hal, terwijl de sedile nog steeds aanwezig is in Scheemda.

 

Factuur van de Meijer-orgels (Stef Tuinstra) in het restauratierapport uit 1992 voor het Meijer orgel in de Hervormde Hoofdstraatkerk van Emmen)

We kunnen Meijers oeuvre plaatsen tegen de achtergrond van de nieuwe mogelijkheden van produktieprocessen op grotere schaal i.v.m. de industriële revolutie in de tweede helft van de 19e eeuw. Meijers beroep als grutter/kruidenier, voordat hij als orgelmaker werkte, had hem kennelijk dusdanig gevormd, dat hij, gewend als hij was om produkten van groothandelaren te betrekken, het orgelmaken niet wenste om te buigen in een productieproces dat zich geheel binnen het eigen bedrijf afspeelde, zoals het geval was bij de collega-firma's als Van Dam en Van Oeckelen. De nieuwe vervoersmogelijkheden, vooral per spoor, gaven hem de mogelijkheid materiaal uit Duitsland te betrekken, nl. bij Ibach/Hoek uit Barmen. De orgels van Ibach en Meijer vertonen dan ook in de factuur van windladen, windvoorziening, klavieren (deels) en pijpwerk treffende overeenkomsten. Bv. ook de Bombardon 16vt op het pedaal te Wildervank is een typisch kenmerk bij Ibach, bv. Almelo, Grote Kerk en Deventer, RK kerk. Zijn de windladen en het pijpwerk te Wildervank nog van Ibach-inscripties (slagletter) voorzien, de latere Meijer-orgels zijn door hemzelf geinscribeerd (handgeschreven); het materiaal echter is vrijwel hetzelfde (mogelijk van Hoek). We zien echter, dat hij het pijpwerk bij plaatsing nog wel eens verschoof en opnieuw van een inscriptie voorzag. Mogelijk zocht Meijer hetzij ter plekke in Barmen het benodigde pijpwerk uit en voorzag het reeds van de bedoelde inscripties, of hij liet een partij pijpen toezenden met voldoende overlengte en stelde hij in de werkplaats te Veendam de uiteindelijke pijpverdeling vast.

Meijers orgelmakerij was dus niet anders dan een timmerwerkplaats, waar de kassen werden gemaakt en de orgels opgebouwd, voor ze naar de plaats van bestemming werden gebracht. In Meijers tijd werd het toegeleverde materiaal in reeds tamelijk grote hoeveelheden vervaardigd. Het productieproces als zodanig strookte echter nog wel met de bestaande traditie, inclusief het met de hand naar boven toe dunner schaven van de gegoten platen. Het pijpwerk van de Meijer-orgels toont dit ondubbelzinnig aan, zij het dat het minder verfijnd is dan dat van orgelmakerijen zoals bv. Van Dam of Witte. Ook in metallurgisch opzicht zien we bij het lbach-pijpwerk soms oxidatieprocessen, die we bij pijpen van traditionele bedrijven zo niet tegenkomen. Ibach en Hoek hebben als echte Duitse 19e-eeuwse orgelmakers ook het zink ingevoerd als orgelmetaal, echter van een geheel andere samenstelling dan het keiharde zink uit de dertiger jaren van de 20e eeuw. Ook bij Engelse orgels uit deze tijd zien we dit soort zink. Het is vermengd met orgelmetaal. Met name de grootste metalen pijpen en de grootste tongwerkstevels zijn bij Meijer dan ook vervaardigd uit platen van zink. De grotere frontpijpen zijn aan de frontzijde bekleed met een aangeklonken plaat Engels tin, zodat ze er uitzien als tinnen frontpijpen. Dit zien we bij de meeste Meijer-orgels.

Meijers artisticiteit ligt dus niet bij de variatie in het productieproces en de technische verwerking van het materiaal, maar in de keuze van het concept, dat qua makelij en factuur weliswaar mede werd gedicteerd door de fa. Ibach, doch in feite wel degelijk een persoonlijke uitwerking heeft gekregen. Zo beschouwd zijn Meijer-orgels in ons land uniek te noemen, omdat ze enerzijds een geheel eigen gezicht vertonen vanwege Meijers ornamentale uitmonstering van de orgelkas, profielwerk, beschildering en lofwerk, anderzijds door de combinatie van twee artistieke werelden, een traditioneel Duits-romantische en een klassiek Groningse, stoelend op een roemrucht verleden.

Was Meijer zelf dan nog iemand die in de meeste gevallen wist hoe hij middels een goed doordacht toeleveringsproces kwaliteit moest leveren, zijn leerlingen zijn door het verleren van het oude ambacht vanwege het werken met kant en klaar materiaal en bovendien van minder artistiek niveau, een weg opgegaan, die heilloos moet worden genoemd. Zo is het werk van Doornbos, die bij Meijer goed had leren timmeren, maar minder solderen, laat staan mensureren. Afhankelijk van het bij elkaar vergaren van afkomend rest-pijpwerk van elders stelde hij zijn orgels samen. Doornbos had niet meer die contacten zoals Meijer die had. Hij kon derhalve geen pijpwerk betrekken van bekende firma's als Ibach of Hoek en Nederlandse pijpfabrieken als Verschueren en Stinkens waren er toen nog niet. Dus werd het vaak een allegaartje, dat met "kunst en vliegwerk" tot klinken werd gebracht. Het bankroet van het orgelmakersambacht van weleer. Bij Meijer echter zitten we nog aan de goede kant van de streep. Derhalve zijn Meijers orgels de moeite waard om te behouden. Geheel overeenkomstig de tijdgeest is de vormgeving van Meijers orgelkassen bepaald door toepassing van gecombineerde neo-stijlen: neo-barokke Louis-XV stijl, met in het snijwerk neo-régence en neo-grec kenmerken. Na het opvallende orgelfront te Wildervank, eenmalig in Meijers oeuvre en waarschijnlijk door hem zelf gemaakt, gaat hij over op een steeds weerkerend herkenbaar schema, waarbij wel telkens variaties werden aangebracht in de hoogte en breedte van de orgelkassen De breedte van de tussenvelden varieerde van 7 tot 9 pijpen per veld en die van de drie torens van de bas- en tenor-pijpen bevatten 7 pijpen. Ook een steeds weerkerende karakteristiek is de aanzienlijke overlengte van de frontpijpen, waardoor Meijers instrumenten veelal een ranke en toch rijzige indruk maken. De bovenste tussenvelden vertonen daarbij echter steeds kortere pijplengtes dan de onderste, waardoor eenvoudige en toch enigszins gevarieerde proporties werden verkregen. De ornamentiek is steeds nagenoeg hetzelfde qua vormgeving en kleurstelling en slechts proportioneel aangepast aan de kasgrootte.

De intonatiemethodiek van Meijer is interessant en een duidelijke vermenging van elementen uit de Duitse romantiek en Gronings-klassiek. Het meest opvallend is dat Meijer nog geen expressions toepaste en dat terwijl zijn collega's Van Dam en Van Oeckelen dit ruim tien jaren voordat Meijer begon reeds invoerden. In tegenstelling met wat tot voor kort werd aangenomen en bij restauraties van enige Meijer-orgels is gepraktiseerd, blijkt Meijer doorgaans op een hoge winddruk (ca. 90 mm.) geïntoneerd te hebben, in combinatie met relatief dunne wanddikten, kleine voetopeningen en vrij hoge opsneden. Een klassieke methode, waarbij moet worden aangetekend, dat deze methodiek aanzienlijk 'veiliger' is dan die van bv. Freytag, Vollebregt of ook Van Dam, waar kleine afwijkingen direct tot intonatie-technische problemen aanleiding geven in tegenstelling tot Meijers methodiek, waarbij de pijpen moeilijker tot spreken komen en derhalve een hoge druk nodig hebben. Het gevolg is dat Meijers intonatietechniek niet verfijnd is. Dit is te zien is aan het pijpwerk dat niet echt fraai is behandeld bij de intonatie, maar dat echter toch een verrassend klankbeeld geeft: mild doch helder zingend, tegelijk present en fors van toon (hoofdwerk) en enigszins strijkend. Zodoende ontstaat een vroeg-romantisch klankbeeld, dat twee duidelijke kenmerken vertoont: enerzijds aansluiting bij dat van bv. orgelmaker Timpe rond 1820, anderzijds duidelijk tijdsgebonden door het strijkende karakter van m.n. het prestantenkoor, als zodanig meer vergelijkbaar met Van Dam dan met Van Oeckelen. Ook te Emmen is deze hoofdkarakteristiek nog wel herkenbaar, echter "ingezakt en futloos", vanwege de forse ingrepen en verminkingen uit latere tijd en de windlekkages. Het totaalbeeld van Meijers klank geeft al met al toch van een grotere verfijning blijk dan de aanleg van zijn instrumenten en het materiaal op het eerste gezicht zou doen vermoeden.

Het werken op hoge winddruk en hoge opsneden zou Meijers leerling Doornbos nadien ook toepassen. Doornbos was het die bv. veel Schnitger-orgels in onderhoud had of gedeeltelijk ombouwde. Op deze wijze zijn dan ook veel Schnitgerpijpen enigszins aangepast, hetgeen echter bij restauraties door sommigen als authentiek-Schnitger is aangezien. Ook de zonen Van Oeckelen gingen aan het eind van de 19e eeuw meer en meer tot deze methodiek over. Getuige de orgels in de NH kerken te Kloosterburen, Odoorn en Ter Apel.

Leerlingen van Roelf Meijer:

* Wolter Klaassens Beukema (1853-1944)

Als (meester-)knecht wordt regelmatig genoemd: Wolter Klaassens Beukema. Meijer noemt hem in een van de brieven naar Alblasserdam zijn ‘trouwe Beukema’. In 1889 (dus ruim na de dood van Meijer) verlaat hij de zaak en vestigt zich te Groningen als harmoniummaker en reparateur van orgels en piano’s. We komen hem als stemmer o.a. tegen in de R.K. Kerk te Veendam, in de Hervormde Kerk te Ommelanderwijk, maar ook in de Aa-kerk te Groningen. Op een orgelpijp in het oude (Timpe-)orgel van de Hervormde Kerk te Veendam stond: " W.K. Beukema 1897 Groningen Geripareerd". Ook te Alblasserdam laat hij zijn handtekening achter (op de kast; het uitgezaagde stukje van de oude kast is daar nog steeds te bewonderen).

* Jan Doornbos (1847-1925)

Als leerling wordt genoemd: "Jan Doornbos bij Meijer" in 1871. Jan Doornbos was in de leer bij Meijer vanaf 1870 tot 1873. In dat laatste jaar vestigt hij zich waarschijnlijk als zelfstandige te Groningen; hij wordt in dat jaar genoemd in de kerkelijke archieven van Eelde. De firma Doornbos wordt later voortgezet door zoon Klaas.

* Henricus van Oeckelen (1835-1894)

Medewerker van de firma is Henderikus van Oeckelen, meestal Henricus genoemd. Hij is de derde zoon van Petrus van Oeckelen, orgelbouwer te Harenermolen, geboren op 21 maart 1835. Volgens J. Holthuis is hij een buitenbeentje; een beetje het zwarte schaap. Hij heeft slechts korte tijd bij zijn vader in de zaak gewerkt. Zeker is dat hij in ieder geval een tijdlang als timmerman heeft gewerkt, voordat Meijer zich rond 1870 over hem ontfermde. Na Meijer’s dood is hij –hoewel hij eigenlijk in dienst is van de weduwe– de zakelijk leider van de orgelmakerij, die overigens voornamelijk stem- en reparatiewerk doet. Op 18 december 1889 vestigt hij zich te Veendam (Beukema start in dat jaar zijn eigen bedrijf te Groningen). In 1892 verhuist hij naar Wildervank, in 1893 naar Rolde. Hij overlijdt op 8 mei 1894 te Veendam en daarmee houdt de zaak van Meijer op te bestaan.

 

Grootouders

Jacob Roelfs Meijer ,de opa van Roelf Meijer, werd geboren in Duitsland in 1748 of ’49. Het overlijdensbericht van 22 december 1816 noemt slechts zijn leeftijd, dat hij uit Duitsland afkomstig was (zonder geboorteplaats) en het feit dat hij landbouwer was te Borgercompagnie. Ook van zijn oma (Jimchien Reinkes) is weinig meer bekend dan dat zij op 12 november 1793 te Borgercompagnie overleed.

Ouders

Reinke Jakobs Meijer, de vader van Roelf (geboren 6 februari 1784 te Borgercompagnie) was van beroep koopman; zijn moeder Trijntje Hemmes Bouwman (geboren 24 september 1784 te Veendam), winkelierster. Zij huwden in 1812 op "Maandag den vijfentwintigsten Maij des namiddags te vier uur" voor de "Officier van den Burgerlijken Staat binnen de Gemeente Veendam, Arrondissement Winschoten, Departement van de Wester Eems". Reinke Jakobs Meijer overleed 13 mei 1837, terwijl zijn vrouw Trijntje pas 17 november 1875 overleed. De familie was Nederlands Hervormd. Waarschijnlijk moest Roelf al vroeg in de zaak helpen: zijn vader overleed immers toen hij tien jaar was; later wordt ook hij dan vermeld als ‘grutter’.


Bronnen:
Gegevens verzameld door Erwin Poppen en Cees van Dam (1992-1999). (Zie ook de website http://homepage.mac.com/ceesgmvdam/index.html (niet meer actief 2013-11-26) )Verdere gegevens van Stef Tuinstra, Evert Krause te Veendam, ambtenaren van de gemeenten Veendam en Uitbuizermeeden voor de NH gemeente te Wildervank, aangevuld met gegevens van F. Talstra te Kommerzijl en J. Brouwer te Winsum.