Nijeveen Hervormde kerk
Foto
Reliwiki
De kerk is in veel opzichten uniek te noemen. Het eenvoudige, maar karakteristieke gebouw werd geconstrueerd zoals een Drentse boerderij met een geheel van houten gebinten en balken, verwant aan het Overijsselse boerderijdeel type. De kap wordt gedragen door houten gebinten, waarvan de staanders het schip en de smalle zijbeuken scheiden. Dezelfde constructie vinden we bij Paasloo in de kop van Overijssel. De muren van het koor hebben een dragende functie en hebben daarom steunberen en smalle vensters, dit in tegenstelling tot de zijbeuken. Het jaartal 1683 op de toren slaat op een latere herstelling.
In 1477 werd Nijeveen als zelfstandige parochie van
Havelte (Hesselte)afgescheiden. De bewoners kochten samen een stukje grond en bouwden
daarop een klein kerkje. In de betreffende stichtingsoorkonde staat vermeld, dat de kerk
werd gebouwd op een "erve, dat wy daartoe gecoft hebben,midden in den dorpe".
Er wordt geregeld dat Nijeveen op "Sant Mertensdagh"(11 november)
jaarlijks van elk erf een schepel rogge zou leveren aan de kerk van Westerhesselen.
(Havelte) Het gebouw, nu opgetrokken uit steen, staat nog altijd op de oorspronkelijke
plaats.
Tussen de jaren 1300 en 1500 kwam in het uiterste zuidwestelijke gedeelte van Drenthe, het
huidige Nijeveen, de streek tot grote bloei door de vervening. Van alle kanten stroomde
het veenvolk toe; schippers uit Utrecht en de IJsselstreek, Drenten en Friezen. Al die
vreemdelingen brachten hun eigen gewoonten, eigen taal en eigen levensopvattingen met zich
mee. Door al die verschillen moet het vaak gespannen hebben tussen de streekbewoners.
Alleeen de kerk gaf leiding die door iedereen werd aanvaard. Het koor had zeven kleine
spitsboogramen, in de lage zijmuren zaten geen ramen. Na de reformatie werd de kerk met
twee zijbeuken uitgebreid. In het begin werd de kerk slechts verlicht door een venster in
de toren. Vermoedelijk werd in de 17de eeuw in het schip een houten tongewelf gemaakt dat
aansloot op het gewelf van het koor. Aan de kant van het huidige kerkhof zijn later kleine
ramen aangebracht. Nog later zijn de zijmuren verhoogd en werden daar ramen ingezet.
Binnen lijkt de kerk op het interieur van een boerenschuur. Het middenschip wordt door
houten stijlen gescheiden van de smallere zijbeuken.
Het vijfhonderd jaar oude kerkje was in de jaren zeventig
dringend aan een opknapbeurt toe. Tijdens de restauratie ontdekte men dat de preekstoel
nog maar met één bout aan de muur vastzat. De preekstoel uit 1744 met smeedijzeren
lezenaar en twee koperen kandelaars en staat tegen de oostwand. De zeshoekige kuip bestaat
elke keer uit drie panelen boven elkaar. De laatste restauratie van de kerk was in 1990.
De kosterswoning stond oorspronkelijk links van het toegangspad naar de kerk. Deze is in
1954 in zijn geheel verplaatst naar de huidige plaats. Bij werkzaamheden werden in 1976
twee oude stenen ontdekt. De een uit 1506 met als opschrift "Simon....pastor"
en een afbeelding van een miskelk. De ander uit 1827 van een vaandrig uit de tijd van
Napoleon.
Tegen de muur in het koor staat een offertafel uit 1477. De eikenhouten opklapbare
avondmaalstafel stamt uit 1631. Aan de onderzijde staat: "Frens Jacobs Harmken
Frens sijn Huijsvrouwe 1631".
Bij de kerk staan twee diaconiehuisjes, die dienst hebben gedaan als armenhuis. In het armenhuis werden armen en behoeftigen opgenomen. Bedeelden, geen recht maar gunst, werden meestal gedwongen om naar de pijpen van de diaconie te dansen, hetgeen maar al te vaak ontaardde in een machtspositie van de diaconie. De armenzorg was een taak van de kerk. Elk kerspel zorgde voor de eigen armen. Armen van buiten het kerspel, doortrekkende bedelaars, zwervers en afgedankte soldaten werden van kerkelijke zijde niet geholpen. Deze uitgestotenen vormden vaak een probleem voor de plattelandsbevolking. Er werden regelmatig klopjachten op touw gezet om deze mensen te vangen. De gevangenen werden meestal doorgestuurd naar de vesting in Coevorden of de grens over gejaagd. De veldwachter, die voor orde en rust moest zorgen onder de zwervers, droeg in die tijd dan ook de titel van armenjager.
Armenoortjesgeld:
In 1739 vermeldde de kerkorde dat de diaken elke zondag en ook op andere dagen
dat er gepreekt werd "naarstig" met de armenbuidel rond moest gaan om
aalmoezen in te zamelen. De opbrengst moest na advies van de kerkenraad onder de armen
verdeeld worden. Verder was het de taak van de diakenen "de benauwde en
kleinmoedige" te troosten. De kerk kreeg ten behoeve van de armen een uitkering
uit de Landschapskas, het "armenoortjesgeld". Vroeger werden op
Oudejaarsdag zitplaatsen in de kerk verhuurd. Op 3 juni 1822 diende de kerkvoogdij van
Nijeveen bij het Provinciaal College van Toezicht de volgende klacht in, dat "eenige
onrustige geesten", voormalige gevangenen uit Assen, op zondagen in de kerk op de
verhuurde plaatsen gingen zitten, zodat de huurders er geen gebruik van konden maken. Op 2
juni hadden ze door onbeschaamd gedrag de orde verstoord en gezegd dat de banken voor
iedereen waren. Men vond dat deze ordeverstoorders beteugeld moesten worden. Het College
van Toezicht reageerde hier wel op en bracht een advies uit, maar de afloop van deze
historie is niet bekend.
Nijeveen heeft mogelijk als gevolg van deze kwestie, altijd twee mannen en twee
vrouwenbanken onverhuurd gelaten.
Bronnen: | Dr. Regn. Steensma Lang de oude Drentse kerken (1977) ISBN 90 246 4213 2 (Bosch & Keuning - Baarn) |
Drentse Courant 2000/2001 Serie kerken in Drenthe | |