UIT DE HISTORIE

DE ORGELS IN MEPPELS GEREFORMEERDE KERK AAN DE GROENMARKTSTRAAT

 

Inleiding.

Bij de ingebruikneming van de gereformeerde kerk aan de Groenmarktstraat in Meppel, in 1897, werd  het zogenaamde ‘kabinetorgel’ (zonder pedaal) van de voormalige (Dolerende) ‘Kerk B’ aan de Nieuwe Hoven te Meppel naar de nieuwe kerk overgeplaatst.

Een van de bouwtekeningen.
Een van de bouwtekeningen van de kerk aan de Groenmarktstraat..

De schuld op dat orgel was kennelijk nog niet afbetaald zodat daarvoor af en toe een collecte gehouden werd. Al snel bleek dat het geluid van het orgel voor de grote kerk niet aan de wensen voldeed. In maart 1899 behandelde de kerkenraad een schrijven van organist W. van Echten, waarin deze voorstelde ‘om het kerkorgel te verbeteren door op de twee loze registers pijpen aan te brengen, om dusdoende een beter en sterker geluid te verkrijgen’. Er zouden dan een Bourdon 16’ en een Trompet 8’ met totaal 98 pijpen bijkomen, wat ongeveer fl. 200 zou kosten. De briefschrijver zegde toe het geld zelf wel te willen inzamelen. Dat laatste vond de kerkenraad een prima idee; men zou er later verder over praten. Maar we horen er niets meer over.

Problemen…

In november 1903 was er op een zondag geen organist. De organist van dienst kon plotseling door ziekte van zijn vrouw niet komen. Dat kan gebeuren. Gelukkig kon iemand anders deze arbeid overnemen; wel werd besloten een duidelijker vervangingsregeling te maken. Het spel van de betrokken organist beviel trouwens ook niet altijd even goed.

In februari 1904 sprak de kerkenraad daarover: ‘In de laatste drie weken is er in de gemeente eene geschiedenis bekend omtrent het orgelspel van [de organist]. Zondag voor drie weken bracht het orgelspel in de voormiddag verwarring teweeg. Terwijl de ouderlingen na de dienst met een enkel woord daarover spreken, komt [de organist] de kerkenkamer binnen. Hij verwijt de voorzanger dat die niet goed heeft gezongen, terwijl de voorzanger opmerkt dat er niet goed is gespeeld. Na enig tumult zegt de organist dat hij niet weer het orgel wil bespelen en bij deze ontslag neemt. De voorzitter heeft toen iemand anders orgel laten spelen. De Commissie van Administratie meent het ontslag te moeten aanvaarden. Hem werd dank gezegd voor de belangeloze diensten door hem verleend’.

Die brief viel echter bij de vader van de organist, een ouderling, niet in goede aarde en hij deelde dat ook aan de preses mee. Omdat sommigen meenden dat de Commissie van Administratie zijn bevoegdheid te buiten was gegaan, werd hert geval besproken. De meningen over de handelwijze van de Commissie waren verdeeld. ‘Aangenomen werd dat de kerkeraad van oordeel is, dat er geen overwegende redenen bestaan om het werk van de Commissie ongedaan te maken, wat betreft het aannemen van het ontslag van [de organist]’.

De organist kwam daarna echter niet meer in de kerk en werd daarom bezocht. Hij was verbaasd dat hij niet werd aangesproken op de orgelkwestie, maar ‘slechts’  op zijn wegblijven uit de kerk. Vandaar dat de organist een gesprek met ouderling Timmer vroeg, ‘die de kwestie wel zou oplossen’. Deze zou hem bezoeken.

Intussen was in de kerkenraad wrijving ontstaan doordat de vader van de organist het voor zijn zoon opnam en tijdens de bespreking ‘ongepaste uitdrukkingen sprak aan het adres van scriba Boorsma en ouderling Timmer’; daarvoor vroeg hij later overigens excuses. Wel hield hij staande dat de Commissie van Administratie te haastig was geweest met het verlenen van ontslag en geen rekening had gehouden met een driftaanval van de organist.

De gereformeerde kerk aan de Groenmarktstraat, die in 1897 in gebruik genomen werd.
De gereformeerde (tegenwoordig protestantse) kerk aan de Groenmarktstraat, die in 1897 in gebruik genomen werd.

Andere ruzies worden er met de haren bijgesleept.

Na de bespreking leek het pais en vree, maar in april 1904 barstte de bom. De ouderling (vader van de organist) riep de scriba toe dat hij in vijandschap verkeerde met diens eigen zoon. In dezelfde vergadering kwam nog een andere onenigheid tot uitbarsting, namelijk over de behadeling van de tucht over twee vrouwen die met elkaar in de clinch lagen: ‘Ook zegt [een andere ouderling] dat scriba Boorsma en ouderling Wouda niet op de bodem van Gods Woord staan’ in de tuchtzaak van de beide ruziënde vrouwen [die toen in de kerkenraad behandeld werd], dat ze die zaak dus verkeerd zouden hebben aangepakt. De kerkenraad was van mening dat ‘zulke beschuldigingen door de ouderling niet mochten worden ingebracht’.

In de vergadering van 15 april nam ouderling-scriba Boorsma ontslag. ‘Ondergetekende heeft absoluut geen vrijmoedigheid meer dit heilig ambt te bekleeden. Geen vrijmoedigheid meer om andere lidmaten te vermanen, onder opzicht en tucht te houden, waar onder ouderlingen zélf de tucht veel te wenschen overlaat, zo niet geheel ontbreekt. U weet hoe ik één- en andermaal op een minne wijze ben afgemaakt; Gods genade bewaarde mij een onvertogen woord te uiten, maar op de laatste vergadering is mij duidelijk geworden dat men mij zoekt en niet meer kan dulden. Op de ene vergadering verzoenen de broeders zich met elkaar, op de andere trekken ze weer van leer. Ondergeteekende kon op die vergadering niet spreken, omdat hij onmogelijk gemaakt was. Had hij zijn mond opengedaan, dan was er opnieuw een vreselijke storm losgebarsten (…)’. Voor br. Boorsma was het einde bereikt, hij nam ontslag, ‘niet in overijling, niet in kwaadheid, maar goed gewikt en gewogen. Ik kán niet meer’. Later werd excuses aangeboden en trok Boorsma ‘schoorvoetend zijn ontslag in, ook met het oog op de rust in de gemeente’.

Een nieuwe organist gezocht.

In de tussentijd werd het orgel door vervangers bespeeld, vooral door D.N. Klein. Maar er moest natuurlijk wel een nieuwe organist komen. Daarvoor werd in maart 1904 een oproeping in het Kerkblaadje geplaatst. Geerligs werd in januari 1905 alvast gevraagd tijdelijk organist te worden en zelf voor een plaatsvervanger te zorgen als hij verhinderd was.

Ook over de benoeming van een organist ontstonden twisten. In februari 1905 kwam ouderling Klein in heftige discussie met ouderling Timmer. Klein verweet Timmer, die voorzitter was van de Commissie van Administratie, eigenmachtig gehandeld te hebben inzake de benoeming van organisten, waartegen Timmer protesteerde. De andere leden van de Commissie gaven Timmer gelijk en verklaarden dat hij nooit op eigen gezag, maar altijd in opdracht van de Commissie had gehandeld. Ouderling Timmer sommeerde collega Klein dus de beledigende woorden terug te nemen, maar die weigerde dat en herhaalde zijn beschuldiging zelfs.

Ds. T. Noordewier (1843-1913), (chr.) geref. predikant te Meppel van 1880-1913.
Ds. T. Noordewier (1843-1913), (chr.) geref. predikant te Meppel van 1880-1913.

‘Nu ontstaat een verwarde discussie waarin Klein en ouderling Van Echten oude, afgedane zaken ophalen. Diaken Van den Bosch en de praeses [ds. T. Noordewier (1843-1913)] spreken hun afkeuring uit, toonen het bedroevende aan, dat ouderlingen die ánderen moeten vermanen en bestraffen, zoo gaan handelen. Tenslotte doet ouderling Klein een tegenvoorstel, luidende dat de heren Geerligs, W. van Echten en D. Klein tijdelijk bij beurte het orgel in de kerk bespelen. Dit voorstel én nog een ander, waarbij een der organisten als ‘eerste organist’ benoemd werd, kwamen in stemming. Sommigen waren ‘bevreesd te stemmen met het oog op de vrede’, waarom uiteindelijk werd besloten een commissie van drie personen te benoemen die met een advies over het bespelen van het orgel zou komen. Opnieuw werd later de beschuldigende opmerking over het ‘eigenmachtig handelen’ teruggenomen. ‘Waarmee deze zaak is afgelopen’.

Instructie voor de organist.

Intussen had de orgelcommissie zich afgevraagd of de organist betaald moest worden of niet. Sommigen vonden dat deze functionaris zijn werk als liefdewerk behoorde te doen, maar de Commissie stelde voor dat ‘de bespeling van het orgel opgedragen wordt aan een bezoldigde organist’. De kerkenraad ging daarmee in maart 1905 akkoord.

Verder werd een aantal bepalingen goedgekeurd: zo zou de organist voor één jaar benoemd worden, al kon hij herbenoemd worden. Als er een nieuwe organist moest komen, werden sollicitanten opgeroepen. Het salaris werd door de kerkenraad vastgesteld en geschillen tussen de organist en de Commissie van Administratie werden door de kerkenraad beslecht. De organist diende lid van de Kerk te zijn. Hij moest het ‘gezang der gemeente met stichtelijk orgelspel begeleiden tijdens de kerkdiensten, bij huwelijksbevestiging in de week én bij openbare samenkomsten van verenigingen in de kerk’. Tien minuten voordat de kerkdienst begon én tijdens het verlaten van het kerkgebouw diende hij het orgel ‘stichtelijk te bespelen en alles te vermijden wat in of door zijn spel aanstoot of ergernis kan geven’.

De Christelijke Gereformeerde kerk te Meppel, in gebruik van 1845-1897
De christelijke gereformeerde kerk te Meppel, in gebruik van 1845 tot 1897, toen de kerk aan de Groenmarktstraat in gebruik genomen werd.

Muziekboeken diende hij zelf en zonder vergoeding aan te schaffen en bij ziekte zorgde de Commissie van Administratie voor een vervanger, tenzij hij zélf verlof had gevraagd, want dan diende hij zélf voor vervanging te zorgen. Zonder toestemming van de Commissie mocht de organist niemand op het orgel toelaten; het salaris was fl. 8,50 per jaar en 50 cent extra bij huwelijksbevestiging of samenkomsten van kerkelijke verenigingen. ‘Afwijking van belijdenis of wandel die aanleiding geven tot tuchtoefening der Kerk, geven het recht hem direct te schorsen of te ontslaan’. Er was een opzegtermijn van minstens zes weken. De organist wist dus nu waaraan hij zich te houden had.

En nu nog een nieuwe organist.

In het ‘Kerkblaadje’ was dus ondertussen een oproeping voor organist geplaatst. Er waren drie sollicitanten, te weten Geerligs, Van den Bosch en Klein (Van Echten had zich dus niet aangemeld). ‘Laatstgenoemde [Klein] had de voorwaarde toegevoegd dat de benoeming geschiede naar geschiktheid, uit te maken door een onbevooroordeeld deskundige’.

De commissie was echter niet eenstemmig in zijn advies. De meerderheid adviseerde dat de kerkenraad uit de sollicitanten een benoeming zou doen naar eerder vastgestelde bepalingen. Enkele andere leden wilden verschillende organisten vragen het orgel gratis te bespelen met het oog op de rust en de vrede in de Kerk (die konden worden verstoord door verschillende vergoedingen toe te kennen); maar dit laatste voorstel vond in de kerkenraad geen steun.

De Dolerende Kerk te Meppel, die in gebruik was vanaf 1888 tot 1897
Het eerste orgel in de kerk aan de Groenmarktstraat kwam uit de oude Dolerende Kerk te Meppel, die in gebruik was vanaf 1888 tot 1897.

In april 1905 werd besloten Klein vanwege de door hem gestelde voorwaarde buiten de sollicitatie te houden en Geerligs als organist te benoemen; deze zou daarvoor daarvoor ontvangen. Maar in januari 1907 vonden sommige kerkenraadsleden dat de organist ook wel gratis kon spelen, en dat ook wel vrijwilligers konden worden aangesteld. Dit voorstel werd door de preses en de scriba ontraden ‘omdat nu het orgelspel bijna geen geld had gekost en de tegenwoordige functionaris [Geerligs] bij de penningmeester gewoonlijk zijn salaris beschikbaar stelde voor de Kerk en óok omdat er nog kort geleden een regeling was getroffen’. Toch werd het voorstel aangenomen. Geerligs kon kennelijk vertrekken…

In april 1905 meldden zich drie broeders aan om het orgel gratis te bespelen. ‘Eén van hen wilde alléén het orgel bespelen [dus als enige organist]. Daarmee ging de kerkenraad echter niet akkoord, dus de andere twee werden benoemd’, t.w. D.N. Klein en B. van den Bosch. De afgewezen organist beklaagde zich later over het feit dat hij geen antwoord had gekregen op een door hem over de zaak geschreven brief en dat hij de behandeling van de kerkenraad, die op een ándere manier in de orgelbespeling had voorzien, krenkend achtte. De kerkenraad vond dat van krenking geen sprake was en liet het daarbij. We lezen in de jaren daarna gelukkig niets over conflicten over het orgelspel, en ook werden de beide organisten telkens herbenoemd. Wel moesten ze hun voorspelen niet te lang maken; de kerkdienst was tenslotte geen orgelconcert.

Een ‘nieuw’ orgel.

Kennelijk voldeed het zogenoemde ‘kabinetorgel’ uit Kerk B, ondanks de in 1899 wel of niet uitgebreide registers (we konden dat niet nagaan omdat de notulen van de Commissie van Administratie uit die tijd ontbreken), niet aan de gestelde eisen. In februari 1908 stelde de Commissie van Administratie voor uit te kijken naar een ander orgel. Ze hadden van orgelmaker Th. Nöhren te Roermond namelijk een aantrekkelijke aanbieding voor een ander orgel ontvangen. Hij had een foto meegestuurd en de dispositie vermeld en deelde mee dat het in zijn fabriek stond opgesteld en dat men het zelf kon komen bespelen. ‘Het is vol en zeer schoon van toon, prima materiaal en keurig afgewerkt, en zoo ingericht dat er altijd nog zeven of acht registers kunnen bijgeplaatst worden’. De prijs was fl. 3.000. De kerkenraad had er vermoedelijk wel oren naar, want gevraagd werd of het niet mogelijk was om de beide organisten te verzoeken de gemeente in te gaan om te proberen vrijwillige bijdragen of renteloze voorschotten te verkrijgen voor een nieuw orgel. Aldus werd besloten. Daarna zou bekeken worden of de zaak levensvatbaarheid had. Maar, hoewel de organisten ‘eenige moeite gedaan hadden’ om met lijsten de stad door te gaan, was die poging niet erg lonend geweest. Door de ongunstige financiële toestand besloot men toen aan de zaak geen vervolg te geven. De schuld van het bestaande orgel was trouwens nog niet eens afgelost!

De Grote Kerkstraat te Meppel.
De Grote Kerkstraat te Meppel.

Het orgel uit Steenwijk (1913).

Organist C. Visscher Jzn. was echter vast van plan tot een nieuw orgel te komen. In het ‘Kerkblaadje’ van 21 september 1912 schreef hij dat het algemeen bekend was dat het huidige orgel ‘op verre na niet voldoet aan de behoefte om de zang te begeleiden. Het hete weer van verleden jaar heeft het toch al lang niet meer in orde zijnde orgel zoodanig verminderd dat het alleen met zeer hoge kosten gerepareerd kan worden en dan nóg veel te licht voor onze kerk is’. Hij wees er op dat de gemeente reden tot grote dankbaarheid had, omdat al na het eerste beroep de nieuwe dienaar des Woords (naast ds. Noordewier) had  toegezegd te zullen komen. De kerkenraad had die zaak immers ‘spoedig en flink’ aangepakt. Daarom moest de gemeente volgens hem die dankbaarheid omzetten in het bijeenbrengen van geld, en de kerkeraad een orgel aanbieden. Hij verzocht de gemeenteleden deze woorden te overdenken en hem te laten weten wat men er van vond. Het voorstel viel in goede aarde.

In februari 1913 kwam de Commissie van Administratie echter met de aanbieding van een ander orgel. Ze waren zelf in Steenwijk, bij orgelmaker Van der Molen, wezen kijken en hadden een ‘niet ongunstig’ oordeel over het aangeboden orgel, ditmaal een orgel mét pedaal. In mei was de Commissie nog steeds van oordeel te moeten ingaan op het orgelaanbod van Van der Molen ‘en ze vroegen daarom machtiging van de kerkeraad een nader onderzoek in te stellen en daarna tot een voorstel tot aankoop over te gaan, als dit onderzoek gunstig uitviel’. Het orgel kostte fl. 2.100, terwijl Van der Molen het oude orgel voor fl. 600 of fl. 650 wel wilde overnemen.

Br. Visscher had op eigen houtje al een toezegging van fl. 300 in de wacht gesleept, zodat het orgel voor iets meer dan fl. 1.000 verkregen zou kunnen worden. De kerkenraad stemde er in toe en dus ging de Commissie aan de slag. Alle ingewonnen informatie pleitte ervoor om verder op de zaak in te gaan. ‘Na brede bespreking werd besloten het orgel aan te kopen en daarover een contract te laten opmaken, waar onder andere ook in moet voorkomen, bijaldien het na plaatsing niet mocht bevallen of onvoldoende bleek, het zou worden teruggenomen’. Intussen zou de scriba informeren bij de kerk te Enschede, waar Van der Molen ook twee orgels had geleverd; want je moest nooit over één nacht ijs gaan, vond men. Visscher zegde toe de gemeente in te gaan om vrijwillige bijdragen bijeen te brengen en later zou dan in het ‘Kerkblaadje’ om meerdere vrijwillige bijdragen gevraagd worden. Er kwam dus schot in de zaak! De koop ging door!

Het orgel uit 1913. Let ook op de stoelen voorin de kerk.
Het orgel uit 1913. Let ook op de stoelen voorin de kerk.

In de laatste week van juli 1913 kwam het nieuwe instrument aan! Bijna een maand zou de orgelmaker nodig hebben om het orgel te plaatsen. Het grote dienstvertrek [de kerkenraadskamer] werd gebruikt voor de opslag van de pijpen. Ook werd eind juli 1913 afgesproken in de tussentijd een klein orgel in de kerk te plaatsen ‘opdat dit in de kerkdienst ons eenige leiding kan geven.’ Br. Visscher bood zijn eigen orgel zolang aan. En om te kunnen beoordelen of Van der Molen zijn werk naar behoren had verricht zou de bekende organist J. Godefroy te Steenwijk gevraagd worden het orgel na aflevering te testen. Met Van der Molen was afgesproken dat het orgel op donderdag 28 augustus 1913 gereed zou zijn voor gebruik, zodat het orgel in de bijeenkomst op die dag (tijdens welke de pas overleden ds. T. Noordewier zou worden herdacht) kon worden gebruikt. Dat lukte echter niet: het werd een week later. Op donderdag 4 september 1913 werd het orgel dus in gebruik genomen. ‘De heer Godefroy bespeelde het instrument met succes’. Het oude orgel was intussen naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente in Hoogeveen overgebracht…

Organist Godefroy.
Organist Godefroy.

‘Het orgel voldoet niet aan de gestelde eischen…’

Het leek allemaal zo mooi te beginnen! De krant had meegedeeld: ‘Het werk is naar genoegen uitgevoerd door de heeren H.J. van der Molen en Zoon, orgelfabrikanten te Steenwijk’; en een opgewonden gemeentelid had zelfs een heus lofdicht op het orgel gemaakt en dit in het ‘Kerkblaadje’ van 13 september laten opnemen: ‘Was Israëls harpenaar een voorbeeld voor zijn God / Met muzikaal geluid en psalmgezang te danken, / de Kerk van Meppel deelt ook meed’ in zulk een lof / nu zij vernieuwd met vreugd weer hoort naar orgelklanken. / Des hemels lof en eer wordt hierdoor uitgebreid, / met eerbied klinkt de galm tot in des hemels hoven / en d’ opgekomen schaar paart zich, door kunst geleid, / om zingend ’t Albestuur voor Zijne gunst te loven. ‘Lang leef, o Meppels volk in ’t streelende gehoor / met die ’t heeft ingewijd, stelt prijs op beter leven / om met een blijde schaar door zang in ’s Hemels koor / Aan God voor al het heil volkomen d’eer te geven. (T.)’

Maar al een paar dagen later, 16 september, moest geconstateerd worden dat het orgel niet aan de in het contract gestelde eisen voldeed. De orgelmaker werd daarop bij schrijven van 17 september aangesproken: ‘Na ingewonnen advies van de deskundige J. Godefroy ten uwent zijn er nogal veel onvolkomenheden aan het door u geplaatste orgel opgemerkt. Het meest is wel het groot windverlies dat verholpen moet worden door nauwkeurig de oorzaken op te sporen en de blaasbalg beter te dichten. Dan moet nagezien worden de Prestant 8’ en Octaaf 4’. In Octaaf 2’ spreekt een toon door. De Bourdon sprak eenige pijpen zeer laag, wellicht door te weinig toevoer van wind en behoeft het orgel in zijn geheel een nader onderzoek. Tot mijn leedwezen moet ik er bijvoegen dat het orgel in zijn geheel genomen erg tegenvalt en hadden wij dit kunnen horen zooals het nu is, dan ware het beslist niet door ons genomen. Ook is de opmerking gemaakt dat het grotendeels oud materiaal is wat er in geplaatst is, zoodat er behalve het tongwerk weinig nieuw in is. Als dat oude materiaal nu maar proefhoudend blijkt op den duur en niet teveel is afgeleefd, dat er spoedig reparatie aan komt, dan is dat nog te overkomen. Aan de ‘mooie Bourdon’ hebben wij tot nu toe maar weinig omdat die enkel met het pedaal kan gebruikt worden en dat moeten onze organisten eerst nog leeren eer ze die gebruiken kunnen, waardoor de klank en kracht bij het zingen erg vermindert en er weinig onderscheid is bij het oude orgel. Er heerscht dan ook in de gemeente een ontstemming over deze slecht geslaagde [aankoop] zoodat velen het toegezegde geld inhouden. Als het mocht blijken dat er na het verhelpen dezer gebreken geen merkbare betering komt, dan zal het de vraag zijn of de kerkeraad het orgel houden kan (…)’.

'De Standaard', 12 september 1913.
‘De Standaard’, 12 september 1913.

Van der Molen haastte zich naar Meppel, bracht in het orgel twee nieuwe registers aan, haalde er twee andere uit en deelde mee dat het instrument nu gereed was voor het tweede onderzoek. Maar ook toen was het niet in orde. Op 26 september sprak de kerkenraad opnieuw over het orgel en men bleef erbij dat het niet voldeed omdat het zóveel gebreken had dat het ook na het tweede onderzoek niet geaccepteerd kon worden. Vooral aan de blaasbalg mankeerde veel. Dat werd aan Van der Molen meegedeeld. Toen de genoemde gebreken weer gerepareerd waren werd het orgel opnieuw getest. Op eigen kosten hadden enkele ouderlingen organist P.J. Sonbeek laten spelen om ook één en ander omtrent de capaciteiten van het orgel te horen. Over het algemeen was zijn oordeel ‘niet ongunstig’, al zaten er drie tonen vast en was de trompet wel wat schel van geluid. ‘Dit had beter moeten zijn, maar kon wel wat veranderd worden‘, had Sonbeek gezegd. Van der Molen schreef nu dat het aanbrengen van een Subbas in het orgel zeer veel kracht zou aanbrengen. Hij wilde dat voor materiaalkosten (fl. 180) uitvoeren, maar tegelijk vroeg hij de kerkenraad om een lening van fl. 600 ‘nadat hij zijn bitteren geldnood had blootgelegd’. De kerkenraad ging er mee akkoord en trok de fl. 600 van de koopprijs af.

Maar de orgelcommissie (met de organisten) vonden ook déze reparatie onvoldoende. ‘De conclusie was eenparig dat het orgel te zwak was in zijn grondtoon en op advies van de organisten moest er een nieuwe Prestant of Octaaf 8’ bij, die veel in kracht zou verbeteren. Dat wilde Van der Molen voor ongeveer fl. 75 doen. Toen dat uitgevoerd was werd Van der Molen andermaal gevraagd of het orgel inderdaad gereed was voor inspectie door de heer Godefroy, ‘opdat een derde komst van een deskundige niet nutteloos zij en voor u meer schadelijk’. Dat schoot de orgelmaker in het verkeerde keelgat: ‘Van der Molen beklaagt zich zeer over de schade die hij heeft met het orgel en wenschte tegenwoordig te zijn bij de keuring daarvan. Thans moet nogmaals worden meegedeeld dat het orgel zeer ontstemd is en niet aan de bepaling voldoet om daarna tot een onderzoek te kunnen overgaan’.  Ook dit werd aan Van der Molen meegedeeld.

Maar uitvoering van de werkzaamheden liet op zich wachten: ‘Van der Molen had zich zeer onwillig betoond en steeds wachtte hij op afbetaling. Als betaald was zou hij bereid zijn voor de halve prijs een Prestant bij te leveren’, zo rapporteerde men in juli 1914 in de kerkenraad. Uiteindelijk zou de heer Godefroy nog één keer komen, en wel op 28 augustus 1914. Na het onderzoek nam hij een weifelende houding aan. Een afdoend resultaat werd toen dus nog niet verkregen.

Blik op de stad.
Blik op de stad.

Van der Molen was intussen bij de penningmeester van de Kerk geweest om af te rekenen, maar hem was verteld dat daarvan niets komen kon omdat de kerkenraad niet tevreden was. De kerkenraad vond het in september 1914 zo langzamerhand een eindeloos verhaal worden en de Commissie van Administratie stelde voor de orgelmaker te vragen fl. 300 van de prijs te laten vallen en het orgel dàn te accepteren. Anderen meenden dat ‘de juridische weg diende te worden bewandeld. Besloten werd fl. 300 korting te eisen en anders ‘de zaak met een advocaat te beëindigen’.

Op 29 september 1914 herhaalde de kerkenraad de redenen waarom het niet kon worden geaccepteerd. Herinnerd werd aan het eerder door Van der Molen gedane voorstel een Prestant 8’ in het orgel aan te brengen, omdat het orgel ‘volgens uw zeggen daarmede op voldoende sterkte zou kunnen worden gebracht’. Al meende de kerkenraad op grond van het onderzoek dat die verbetering niet het gewenschte resultaat zou hebben, toch kon de orgelmaker op eigen kosten en risico de verbetering aanbrengen. Maar ook nu hield de kerkenraad zich het recht voor het orgel ‘ter uwer dispositie te stellen’. Men drong er bij hem op aan het register spoedig te plaatsen. De orgelmaker schreef wél terug, maar antwoordde daarbij níet op het verzoek het register te plaatsen, zodat het verzoek opníeuw gedaan werd. Er moest eind oktober zelfs nogmaals een herinnering gestuurd worden. Begin november 1914 werd het register toch nog geplaatst zodat het onderzoek kon plaatsvinden.

Het werd echter een eentonig verhaal. Want op 10 december 1914 werd in de kerkenraad geconstateerd dat ‘ook na de aangebrachte verbetering het orgel volgens de deskundige ongunstig klinkt als zijnde nog te zwak in de grondgeluiden’. Aan Van der Molen schreef de kerkenraad op 14 december: ‘Wat tot radicale verbetering noodig is werd door de deskundige ook omschreven, namelijk het wegnemen van de Trompet, het wegnemen van de Holpijp van het manuaal en die te brengen op de plaats van de Trompet en het aanbrengen van een Prestant in de plaats van de Holpijp. In elk geval zooals het nu is kan de kerkeraad het orgel niet aanvaarden en zal dus een afdoende wijziging moeten worden aangebracht alvorens de overname kan volgen’. Het antwoord van de orgelmaker voldeed opnieuw niet: op 28 december 1914 besloot de kerkenraad namelijk ‘dat wij in contact zullen treden met mr. H. van de Vegte te Zwolle, teneinde hem de verdere afwikkeling der zaak in handen te geven’. In januari 1915 werd met Van der Molen een schikking getroffen: hij zou nog fl. 300 voor het orgel betaald krijgen. Het stemmen werd daarna door orgelbouwer J. de Koff uit Utrecht gedaan. Van der Molen werd er eindelijk niet meer bij betrokken.

De kerk in de winter van 1911.
De kerk in de winter van 1911.

De toestand van het orgel en het orgelspel.

De gebreken bleven. In januari 1916 werd er lang over gesproken ‘omdat ten gevolge van gebreken aan het orgel ongeregeldheden hebben plaatsgehad’. Organist B. van den Bosch werd in januari 1918 diaken en bedankte ‘dus’ als organist. Zijn zoon G.R. van den Bosch volgde hem op, maar bedankte nog dezelfde maand.

In maart 1920 hadden de broeders Hulsebos en Van den Bosch het orgel onderzocht en waren tot de conclusie gekomen ‘dat het wel wenschelijk is dat het wordt gestemd’. De heer Proper in Kampen werd verzocht het instrument te intoneren; hij deed dat een jaar later opnieuw. Ook bleek dat de blaasbalg weer lek was. Het ding werd gerepareerd en ondanks het feit dat de aardigheid aan het orgel al lang verdwenen was, ging men niet in op een aanbod van een nieuw orgel door de heer De Koff te Utrecht. In december moest het orgel opnieuw gestemd worden. De blaasbalg was intussen ‘zeer lek’. Ook in mei 1922 moest Proper er weer bijkomen: stemmen!

Terwijl hij in augustus 1923 het orgel nogmaals stemde, stelde hij voor een windmachine aan te schaffen, zodat geen orgeltrapper meer nodig was. De Commissie van Administratie verbaasde zich over dit advies, want men piekerde er niet over aan dit orgel nog extra kosten te besteden. Het stemmen van het orgel bleek trouwens niet zonder gevaar: in juni 1925 deelde Proper mee het hoofdklavier van het orgel gestemd te hebben, maar omdat de beschikbare ladder ‘te slecht’ was kon hij niet bij de pijpen van het bovenklavier komen. De orgelcommissie werd opgedragen zo nodig een nieuwe ‘tiensportladder’ te laten maken.

Het orgelspel zélf beviel ook niet zo erg. Tussen januari 1919 en 1929 kwamen regelmatig klachten binnen over ‘slecht orgelspel’, over orgelspel ‘dat niet algemeen bevredigt’, over ‘lange voorspelen door [drie] ongeoefende organisten’, zodat de kerkenraad wilde reorganiseren en eventueel sommige organisten wilde vervangen, op cursus sturen, enz., waardoor regelmatig conflicten ontstonden, soms gevolgd door het ontslag nemen van de toen fungerende organisten. Ook hadden de organisten bezwaar tegen hun jaarlijkse ‘her’-benoeming (met het risico dat ze niet weer zouden worden benoemd); ze wilden liever dat hun benoeming ‘gecontinueerd’ werd.

Maar aan de andere kant: zoals gezegd was het orgel zélf ook ‘zeer slecht’; dat werd in november 1919 opnieuw geconstateerd. ‘De rijke gemeente Meppel zou best een ander kunnen kopen’, werd hier en daar gemopperd. De kerkenraad ging daar vooralsnog niet op in. In 1928 werd de slechte kwaliteit van het orgel opnieuw op de kerkenraad besproken. Organist Huisman stelde voor een fonds te stichten voor een nieuw orgel. ‘Anderen menen dat dit eerst niet moet gebeuren; eerst moeten de gewone financiën [van de Kerk] op orde’. Nog steeds moet het orgelspel ergernissen gegeven hebben.

Een nieuw orgel uit Duitsland (1937).

Zowel in de kerkenraad als in de gemeente ging men steeds meer hardop nadenken over een nieuw orgel. In oktober 1929 werd gedacht over het houden van een bazar en over een commissie die gevormd zou moeten worden om te komen tot een nieuw orgel. In februari 1930 werd besloten dat ds. B. Hagenaar (1894-1971) het initiatief zou nemen tot de vorming van zo’n commissie, maar deze was daartoe in mei plotseling niet meer genegen. Afgesproken werd toen dat de kerkenraad er zélf voor zou zorgen: drie kerkenraadsleden en vier leden van buiten de kerkenraad zouden de commissie voor het nieuwe orgel gaan vormen; deze werd in juni 1930 ingesteld. De kerkenraad ging met de door de commissie voorgestelde plannen akkoord; ze werden in het ‘Kerkblaadje’ van 13 september 1930 in een uitgebreid artikel nader toegelicht:

Ds. B. Hagenaar () op latere leeftijd (foto via G. Kuiper, Appingedam).
Ds. B. Hagenaar (1894-1971) op latere leeftijd (foto via G. Kuiper, Appingedam).

‘(…) Ik behoef wel niet veel te zeggen over ons huidige orgel. Ik wil voorop stellen, dat, waar zoovele jaren de psalmen begeleid door dit instrument, omhoog geklonken hebben, er veel goeds van te zeggen valt. Maar er valt ook minder goeds van te zeggen. Het wordt aftandsch. Het geluid is niet schoon. Reparatie, ‘opknappen’, zal hier weinig verbetering kunnen brengen. Er zal op den duur zeker een ander orgel moeten komen. En waar regeren is vooruitzien, is het beste nu reeds met sparen te beginnen opdat, wanneer het nieuwe orgel komt, het meteen betaald kan worden. (…) Na onderzoek is gebleken dat voor een hier benodigd orgel ruim fl. 10.000 bijeengebracht zal moeten worden. De orgelcommissie heeft hiervoor het volgende plan ontworpen, welk plan door de kerkeraad geheel is goedgekeurd’.

Het plan…

‘In de eerste plaats hoopt zij in de maand oktober een tocht door de gemeente te ondernemen om bijdragen voor het orgelfonds te verkrijgen. Zij hoopt dat ieder jaar te doen tot zoolang de som bijeen is. (…) In de tweede plaats werd vier maal per jaar een kerkcollecte door de kerkeraad toegestaan. In de derde plaats worden er offerblokken [bij de ingangen van de kerk] geplaatst. We verwachten van deze offerblokken grote dingen! Wij verwachten er volstrekt níet van dat ze a.s. zondag niet meer te verplaatsen zullen zijn, maar wij verwachten er wél van dat zij zondag op zondag een zeker bedrag zullen opleveren. Daarom mogen wij er op aandringen dat niemand ze voorbij loopt. Het gaat er volstrek niet om dat er grote giften in gevonden moeten worden, al zijn die natuurlijk zeer welkom. Maar wij zouden gaarne zien dat alle kerkgangers zich aanwenden er iets in te werpen. Dat ook de ouders, naar de mate van hun welstand, aan hun kinderen iets in de hand drukten ‘voor het orgel’. Dat, na eenige zondagen, niemand de offerblokken meer voorbij kan komen zonder er iets in te werpen. Dat men niet gerust in de kerk zit als ’t offerblok vergeten is. Daarom worden ze geplaatst bij de ingang. Dat wil niet alleen zeggen: bij den ingang van de kerk, maar ook bij den ingang van den dienst. Wanneer de kerk uitgaat zijn de offerblokken verwijderd. Maar wanneer de dienst begínt staan ze er. (…) De orgelcommissie hoopt eenmaal per maand opgave van de ontvangsten te doen met bijvoeging van de som waartoe wij dan geklommen zijn. Iedereen kan dan telkens nagaan hoever wij nog van de eindstreep af zijn. Wij hopen van harte dat de offerblokken niet behandeld worden als kerkbussen. In dat geval zal niemand der thans levenden – tenzij er andere middelen gevonden worden – het nieuwe orgel in de gereformeerde kerk van Meppel aanschouwen. Wij hopen echter dat allen het zullen mogen zien en horen. Hiermee is de actie voor het nieuwe orgel begonnen’.

Wekelijkse herinneringen...
Wekelijkse herinneringen…

In het ‘Kerkblaadje’ werd vervolgens wekelijks een herinnering aan de offerblokken geplaatst evenals een ‘thermometer’ van de stand van de inkomsten voor het orgel. In september kwam in totaal fl. 103,83 binnen: ‘Het aantal guldens was gering. Het aantal geldstukken was vrij groot. Velen denken er dus aan.’ In oktober was op de opbrengst fl. 135,24; in november fl. 146,12, in december fl. 100,81. De totale tussenstand tot en met maart 1933 was fl. 4.211, inclusief de eerste jaarlijkse rondgang!

Sommigen vonden dat de gemeenteleden  eigenlijk hadden moeten worden geraadpleegd alvorens een duur orgel aan te schaffen. Ds. Y.K. Vellenga (1896-1968) vond dat voor grote klussen, zoals de bouw van een nieuwe kerk, het beroepen van een predikant, en meer van dergelijke vérstrekkende vraagstukken, inderdaad eerst de gemeente behoorde te worden geraadpleegd, ‘maar in dit geval mag eerst opgemerkt worden dat een nieuw orgel nog wel iets anders en geringer is dan wat ik noemde, en dan verder dat de kerkeraad niet heeft gezegd dat dit orgel er binnen een of twee jaar komen moet, maar dat het er op den duur komen moet’. En zover wás het nog niet; bovendien was er in feite ook geen sprake van grote bedragen die gevraagd werden. Er werd gespaard, juíst om níet ineens voor grote uitgaven te komen staan.

Ds. Y.K. Vellenga (1896-1986)
Ds. Y.K. Vellenga (1896-1986).

Nog meer problemen…

In december 1930 kwam het orgel zélf weer aan de orde. In de eerste plaats ‘bedankte’ organist Nijenhuis voor zijn in aantocht zijnde ‘continueering’ (hij werd opgevolgd door zijn zoon H.J. Nijenhuis). In maart 1931 werd gesproken over de aanschaf van een windmachine bij het orgel; de orgeltrappers werden dan weliswaar overbodig, maar ‘de aanvoer van wind’ zou er veel regelmatiger van worden. Sommigen waarschuwden voor dit halfbakken orgel zo’n apparaat níet aan te schaffen en wezen er bovendien op dat de blaasbalg in slechte toestand verkeerde; besloten werd advies te vragen bij de Commissie van Administratie. Deze ging in april akkoord met de aanschaf van de windmachine. De kosten waren fl. 300, maar de toestand van het orgel bleef natuurlijk zorgelijk. De bekende blinde Kamper organist J. Kruithof, die jaarlijks talloze Kerken vroeg orgelconcerten te mogen geven, kreeg bijvoorbeeld daarvoor in Meppel geen toestemming in verband met ‘de slechte toestand van het orgel’; dat was ook de reden dat het geven van orgellessen op het kerkorgel afgeraden werd.

In november 1932 benoemde de kerkenraad een tweede orgelcommissie. Deze ging níet over de financiën, zoals de al bestaande commissie, maar hield zich bezig met het orgelspel in de breedste zin des woords: die benoemde bijvoorbeeld organisten (natuurlijk onder voorbehoud van goedkeuring door de kerkenraad), zoals H. Pijlman in plaats van H.J. Nijenhuis, die eind 1935 afscheid nam. En toen organist Meijer in februari 1936 afscheid nam werd door de commissie besloten dat die vacature niet zou worden vervuld, ‘maar dat alleen br. H. Pijlman zal optreeden als organist, terwijl eventueel een plaatsvervanger kan worden aangewezen’. Dat werd D. de Groot (in mei 1936). Ook besloot de commissie diezelfde maand, dat het orgelspel in het vervolg tien minuten voor de aanvang van de dienst zou beginnen. De nieuwbenoemde commissie kreeg trouwens meteen al een idee aangereikt: kon de toekomstige plaatsing van het nieuwe orgel ook samengaan met een verbouwing om meer zitplaatsen in de kerk te krijgen?

Op weg naar een nieuw orgel.

De stand van het orgelfonds was in juni 1935 fl. 6.252. Eigenlijk was er op gehoopt (en half om half op gerekend) dat bij de herdenking van de Afscheiding in Meppel (in diezelfde maand) het totaal benodigde bedrag voor het orgel, ongeveer fl. 10.000, er wel zou zijn. ‘Door de tijdsomstandigheden heeft dat niet zo mogen zijn’ (het waren immers de crisisjaren!). Misschien was het mede daardoor dat eind 1935 sommigen in de gemeente begonnen te vrezen dat de samenloop van orgelactie en de intussen ook in gang gezette actie voor een ‘Eigen Gebouw’[bij de kerk] elkaar dwars zouden zitten en beide eronder te lijden zouden krijgen. Ds. Vellenga wees er op dat ‘niemand er aan zou denken een actie voor een nieuw orgel te beginnen, wanneer die niet al lang begonnen was, en dat te minder wanneer men juíst begonnen was voor een nieuw gebouw te werken. Dán zouden wij alle krachten inspannen voor dat nieuwe [vergader-]gebouw. En dán zouden we zeggen: laten we eerst díe zaak in orde maken, en als die in orde is, kunnen wij met iets anders beginnen’. Maar, vervolgde ds. Vellenga, de orgelactie was al vijf jaren aan de gang. ‘Moeten we nu zeggen: stop daarmee en begin iets anders? Dàt zou een verkeerde wijze van doen zijn. In de eerste plaats omdat een nieuw gebouw evenmin als een nieuw orgel een volstrekte noodzakelijkheid is. Wij kunnen nú óok vergaderen en we kunnen, als het nodig is, net zooveel ruimte krijgen als wij willen hebben. (…) Wanneer men iets begonnen is, moet men het afmaken’.  Waarvan acte.

De stand van het orgelfonds in maart 1935.
De stand van het orgelfonds in maart 1935.

Het orgel in gebruik genomen (16 december 1937).

Ondertussen was de aanschaf van een nieuw orgel in een finaal stadium gekomen: in februari 1937 waren organist H. Pijlman te Meppel en de heren J.H. Besselaar uit Rotterdam en J. Bos Kzn. uit Wildervank als adviseurs voor de orgelaankoop benoemd. ‘De commissie acht voor de kerk nodig een orgel met dertig registers en vijf transmissies en heeft voor dit orgel een offerte gevraagd aan vier firma’s: twee Hollandse en twee Duitse. De laagste is die van de fa. Walcker uit Duitsland van fl. 10.700; de Hollandse firma’s zijn fl. 2.000 tot fl. 3.000 duurder. Het voorstel is om Walcker op te dragen de bouw van een pneumatisch-electrisch orgel van maximaal fl. 11.000’. Natuurlijk besprak de kerkenraad het plan uitvoerig. Sommigen wilden nog niet direct een beslissing nemen, anderen vonden dat door de aanneming van dit voorstel de schuldenlast van de Kerk met fl. 3.000 zou vermeerderen (het orgelfonds had op dat moment ruim fl. 7.600 opgebracht). Maar er waren ook leden die juist tégen uitstel waren omdat de prijzen van de orgels konden stijgen! Uiteindelijk werd het voorstel om ‘dit jaar zonder uitstel te gaan kopen’ door de kerkenraad aangenomen met vijftien tegen drie stemmen. Ook de prijs werd goedgevonden. Eén persoon onthield zich van stemming. De commissie werd gecontinueerd om aan de slag te gaan.

In het ‘Kerkblaadje’ van zaterdag 10 juli 1937 werd de stand van zaken gemeld: ‘Wanneer de gemeente zondagmorgen samenkomt wacht haar een grote verrassing. (…) Ons oude, zoo vertrouwde orgel zal namelijk verdwenen zijn. (…) Reeds eenigen tijd geleden is tot de bestelling van een nieuw orgel overgegaan; het wordt (als het zeggen van al wat deskundig is uitkomt  en wij hebben goed vertrouwen dat dit het geval zal zijn), een prachtig instrument, ruim tweemaal zoo groot als het huidige orgel. Het zal [twee klavieren en] dertig registers tellen plus vijf transmissies. Het wordt geleverd door de fa  F.W. Walcker te Ludwigsburg in Duitschland, die bij de inschrijving zóo ver beneden de prijsopgave van de Hollandsche firma’s ging, dat de kerkeraad, zij het ook zeer betreurend dat dit werk aan de Nederlandsche industrie moest ontgaan, toch geen vrijmoedigheid kon vinden geen buitenlandsch fabricaat te nemen. Over eenige weken zal het orgel arriveeren, de opbouw zal vermoedelijk een maand duren. Wij hopen dat het nieuwe orgel ongeveer eind september in gebruik genomen kan worden’.

Het Walcker-rogel in de kerk aan de Groenmarktstraat (1937).
Het Walcker-orgel in de kerk aan de Groenmarktstraat (1937).

‘Bleek het niet gemakkelijk een nieuw orgel te krijgen; nog minder gemakkelijk was het een óud orgel kwíjt te raken. Toch zijn wij na velerlei wederwaardigheden ook daarin geslaagd. Het werd deze week verkocht, waarbij de kooper direct met de opruiming wenschte te beginnen; voor belangstellenden worde hier aan toegevoegd dat het na verbouwing straks in een kleine dorpskerk weer zal worden opgebouwd. Zoodoende (…) zullen wij een paar maanden zonder kerkorgel zitten. Natuurlijk wordt er wel voor eenige muzikale begeleiding gezorgd; een van de leden der orgelcommissie was zoo vriendelijk zijn huisorgel belangeloos ter beschikking te stellen voor den tijd dat wij zonder kerkorgel zijn. Wij dienen nu eerst af te wachten of hiermee kan worden volstaan; indien het geluid al te ijl mocht blijken, hopen wij verbetering te kunnen aanbrengen (…)’.

Aanvankelijk zou het orgel vóor 1 september (1937) worden geleverd; later werd het ‘tegen Kerstmis’. Want ‘door eenige moeilijkheid met de inklaring [bij de douane] is de aankomst van ons nieuwe orgel in de kerk een paar weken vertraagd geworden. Meer dan ongerief heeft deze vertraging ons echter niet gebracht en nu het orgel is gearriveerd [dat was eind oktober 1937] zal de heugenis aan het oponthoud wel spoedig tot het verleden behooren. Zoals de kerkgangers woensdagavond [3 november 1937] hebben kunnen waarnemen is inmiddels met de opbouw van het orgel begonnen’, zo kon ds. Vellenga in het ‘Kerkblaadje’ van 6 november meedelen. Het instrument kon ruim een maand later, op donderdagavond 16 december, in gebruik genomen worden. Een programma werd gedrukt, een collecte voor het orgelfonds gehouden (‘Ik verklap geen geheim met te zeggen dat het geld voor het orgel nog niet bijeen is’, schreef ds. Vellenga) en nógmaals werd gewezen op de offerblokken bij de ingang van de kerk.

De inwijdingsavond stond onder leiding van ds. H.W. Engelkes (1905-1991), die toen voorzitter van de kerkenraad was, en het orgel werd tijdens de samenkomst bespeeld door J.H. Besselaar jr. (organist van de Grote Kerk te Rotterdam) en H. Pijlman (organist van de kerk van Meppel).

Ds. H.W. Engelkes, dertien jaar lang gereformeerd predikant te Meppel.
Ds. H.W. Engelkes, dertien jaar lang gereformeerd predikant te Meppel.

Ds. Vellenga was in ieder geval enthousiast: ‘Al degenen die donderdag jl. in de kerk waren, hebben kunnen genieten van het schoone orgel dat onze gemeente rijk geworden is’. Ter illustratie drukte hij een gedicht af onder de titel ‘Het Orgelwonder’, overgenomen uit het landelijk Jaarboekje van de Gereformeerde Kerken uit 1914 (‘niet omdat dit gedicht een bijzondere poëtische waarde heeft, maar om de aardige gedachte die er in ligt’). Die gedachte werd samengevat in de laatste strofe: ‘Hoe of ik peins op ’t wonderwerk, ik kan het niet doorgronden, maar ‘k hóor het! ‘k Hóor het lied der Kerk des Meesters lof verkonden. ‘k Hoor ’t zachte suizen van den Geest, ‘k hoor ’t nieuwe leven ruischen! Een voorsmaak van het vredefeest, waar ’t lied des Lams zal druischen!’.

Tenslotte…

Kwam bij het begin van de orgelactie, in 1930, per maand gemiddeld ongeveer fl. 130 binnen, in 1937 was dit teruggelopen tot ongeveer fl. 3. Vandaar dat weer extra aandacht werd besteed aan de financiën, want het orgel moest wél betaald worden! In januari 1938 werd besloten een renteloze le-ing aan te gaan van fl. 3.700, verdeeld in aandelen van fl. 100, waarvan jaarlijks een of meer stukken zouden worden uitgeloot. In februari 1941 werd besloten het salaris van organist Pijlman van fl. 50 op fl. 150 per jaar te brengen, maar hem dit pas mee te delen nádat hij een beslissing genomen had inzake zijn benoeming bij de hervormde gemeente van Hoogeveen. Pijlman bleef echter organist in de gereformeerde kerk te Meppel. In 1944 werd zijn salaris met fl. 100 verhoogd tot fl. 250, in verband met de invoering van de derde kerkdienst. In datzelfde jaar werd de resterende schuld op het orgel geheel afgelost.

Het orgel was tijdens de oorlog op een gegeven moment buiten werking geraakt. In maart 1945 werd de Commissie van Administratie opgedragen ‘bij de Meppeler Machinefabriek een onderzoek in te stellen naar de technische mogelijkheid om het kerkorgel in gebruik te kunnen stellen en bij gunstig advies dit zoo spoedig mogelijk te doen uitvoeren’. Nog dezelfde maand maakte de fabriek een en ander ‘snel en goed’ in orde. Zo had de Kerk van Meppel weer een mooi orgel in huis.

Bronnen:

Archief Gereformeerde Kerk te Meppel. Drents Archief, Assen

G.J. Kok, ‘… Die verenigde wat gescheiden was … ’. Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Meppel (1835-2005) met Inventaris van het Archief. Groningen, 2014

© 2017. GereformeerdeKerken.info