Het uiterlijk van dit kerkgebouw wordt geheel beheerst door de forse 15de eeuwse toren,
een der meest monumentale torens in Drenthe. Hij vertoont veel overeenkomst met die van
Sleen, want hij beide zijn de tweede en derde geleding voorzien van drie langgerekte
spitsboognissen. De Meppeler toren is echter rijker uitgevoerd want hier is de middelste
nis breder dan de zijnissen, terwijl hij verder een geprofileerde natuurstenen
ingangspoort bezit en versierd is met natuurstenen hoek- en kantblokken. Sinds 1827 vormt
het open koepeltje een levendige afsluiting. In de noord-oosthoek is een traptoren
ingebouwd. De toren werd o.a. in 1540 en 1718 hersteld. Het vroegere waag-gebouwtje aan de
noordzijde doet nu dienst als predikantenkamer.
Met de bouw van de kerk werd begonnen nadat Meppel in 1422 afgescheiden was van
Kolderveen. In 1459 werd het koor gewijd en in de loop van de 15de eeuw kwam ook het schip
gereed. Dit schip vormt nu de zuidbeuk van de tweeschepige kerk, want in 1517 werd de
noordbeuk toegevoegd. Een ingrijpende verandering onderging de kerk in 1779-'81. Om de
ruimte te vergroten werd het vijfzijdig gesloten koor afgebroken en werden de noord- en
zuidbeuk doorgetrokken tot aan de hoofdstraat. Daar verrees toen onder leiding van
architect A. M. Sorg een neoclassicistisch front, dat goed in het straatbeeld past.
Bij de restauratie van 1959-'63 herwon de kerk uit- en inwendig veel van zijn oude
schoonheid. De zuidmuur werd ontpleisterd, waarbij een gedicht poortje weer te voorschijn
kwam en de plaats van de vroegere steunberen. Deze werden hersteld, waarbij de meest
oostelijk schuine beer het begin van het vroegere koor aangeeft. Inwendig werd het
stucgewelf vervangen door een eiken tongewelf en kwamen in de plaats van ijzeren
trekstangen weer houten trekbalken.
Door de verschillende verbouwingen heeft de kerk enigszins het karakter van een
hallenkerk. De zuilenrij en de trekbalken zorgen voor de noodzakelijke optische regelmaat
en indeling. Bij de restauratie werden alle banken langs noord- en zuidmuur verwijderd.
Centraal staan kansel, doophek, tafel en vont: samen een fraai monumentaal geheel. De
statige preekstoel uit 1696 heeft gewrongen zuilen en aardig snijwerk op trap, ruggenschot
en panelen, hoofdzakelijk met plantaardige motieven. De statenbijbel rust op een fraaie
koperen lezenaar, een zeldzaamheid in Drenthe. Een tweede lezenaar prijkt op het doophek
dat kompleet met koperen doopboog in 1782 werd geplaatst, dus vlak na de grote
uitbreiding. Op de boog de namen van de schenkers: Arent van der Veen en Maria Magreta
Schoele. Het hek is gesneden in Lodewijk-XVI trant en toont in de grote panelen de
lijdenssymbolen: kruis, spons, lansen en doornenkroon. De kleine panelen hebben de
symbolen van de vergankelijkheid: zandloper en de slang die zichzelf in de staart bijt,
beeld van de eeuwige wederkeer.
Het moderne doopvont werd vervaardigd door I. H. Germans en toont de symbolen van de
vier evangelisten (engel, leeuw, stier en adelaar) afgewisseld met de Christusmonogram. De
zware koperen paaskandelaar (begin 19de eeuw) werd geschonken door de R.K. parochie. Bij
de restauratie werd in de vloer een altaarsteen gevonden die opgesteld werd naast de
preekstoel en nu een zinvolle bestemming heeft als plaats voor de offergaven. Op de oude
avondmaalstafel staan twee tinnen 'kercken schottels' uit 1734, die vroeger dienst
deden hij het avondmaal thans worden ze bij collecte gebruikt. De kronen zijn nieuw; de
oude zijn in 1847 verkocht.
Bronnen:
Dr. Regn. Steensma Lang de oude
Drentse kerken (1977) ISBN 90 246 4213 2 (Bosch & Keuning - Baarn)